Das Waldameisen -Projekt
Ameisenhügel
Für mich ist es jetzt beendet, aber in den letzten vier Jahren habe ich als Laie an einem Citizen-Science-Projekt des Naturhistorischen Museums Bern mitgemacht. Anfangs musste man nur die Ameisenhaufen, die einem unterwegs auffielen, mit Koordinaten und einigen Angaben melden – das heisst, sie bei iNaturalist erfassen.
Ich vertiefe mich immer gerne in ein Thema – das macht das Leben viel spannender und farbiger. Deshalb habe ich begonnen, gezielt nach Ameisenhaufen zu suchen. „Suchen“ ist allerdings übertrieben, denn wenn man erst einmal darauf achtet, merkt man, wie viele es gibt. Allein schon unser Pferdezaun ist ein wahres Ameisenghetto. Ameisen lehnen ihre Haufen gerne an natürliche Stützen an – deshalb sind all diese Zaunpfähle oder auch alte, ungenutzte, auf einem Haufen liegende Pfähle ideale Orte für ihre Nester. Zudem verläuft der Zaun am Waldrand, eine weitere Struktur, die Ameisen bevorzugen. So kam es, dass ich schon bald einige Haufen ganz ohne gezieltes Suchen melden konnte.
Wie es manchmal bei mir ist, wurde das Ganze zu einer leichten, völlig harmlosen Obsession. Frei nach dem Motto „, Woman with a mission“ habe ich meine Hundespaziergänge so geplant, dass ich immer neue Gebiete absuchen konnte. Und wurde fast immer fündig. Nur ein Berghang hier in der Gegend hatte – fast – keine Ameisenhügel. Bis heute frage ich mich, warum. So kam es, dass ich anfangs nur mit meinem Handy gewappnet überall umherstreifte. Das brachte mir gelegentlich misstrauische Blicke von fanatischen Hirschgeweih-Suchern ein – sie wussten ja nicht, dass ich nur Ameisen suchte. 😉
Eines Tages rief mich Isabelle Trees an. Sie ist Biologin, Co-Leiterin des Projekts von Hannes Baur und betreut die Website. Sie wollte einen Blog über die engagierten Melder schreiben – und ich sei besonders fleißig gewesen. Oder hatte ich vielleicht sogar zufällig die 1000. Meldung eingereicht?
Ausschnitt aus Blog von Isabelle Trees
Das hat mich natürlich noch mehr motiviert, und so habe ich fröhlich weitergemacht. In meinem Eifer habe ich kurz vergessen, dass wir hier ziemlich nah an der Waadtländer Grenze wohnen und das Projekt auf den Kanton Bern beschränkt ist. Deshalb mussten einige meiner Meldungen wieder gelöscht werden. (ich glaube es war genau der Löwenteil von diese 68 an einem Tag 😉)
Irgendwann im Herbst – ich weiss, dass es Herbst war, weil Isabelle und Hannes mir viele essbare, aber von mir bis anhin noch nicht verspeiste Pilze gezeigt haben – kamen sie nach Chalberhöni, um mir zu zeigen, wie die offizielle Vermessung funktioniert. Dazu wurde ein spezielles Programm auf meinen Computer geladen. Ab diesem Zeitpunkt war ich mit Kompass, 2 Metern (Zollstöcke), Formularen, Alkoholröhrchen und einer Kopie der Bewilligung zur Entnahme von Ameisen aus der Natur unterwegs.
Es waren inzwischen so viele Meldungen eingegangen, dass das Team sie nicht mehr alle in nützlicher Frisst selbst überprüfen konnte und über lokale Helfer froh war. Ziel war es nicht, jeden gemeldeten Ameisenhügel zu beproben, sondern ein Art Höhenprofil zu erstellen – zumindest habe ich das so verstanden. Also zog ich los, um die schönsten, auffälligsten und sowieso alle 50 Meter einen Hügel zu untersuchen. Ich mass Höhe und Breite, notierte die Himmelsrichtung, in die der Haufen ausgerichtet war, die Meereshöhe, die Lage und weitere Details. Dazu machte ich die geforderten Fotos: von der Umgebung*, dem Haufen und Nahaufnahmen vom Material.
hier war ich eher Fotograf als Wissenschafter, konnte es mir nicht immer verkneifen die schöne Umgebung im Bild zu setzen…. ich hoffe sie können es mir verzeihen.
Dann begann das Einsammeln von etwa 20 Exemplaren pro Haufen in Alkohol. Dabei war wichtig, sie direkt vom Haufen zu nehmen und nie von meiner Kleidung – denn daran hätten sich Ameisen von vorherigen Haufen befinden können. Zuhause musste ich dann die Meldung und die gesammelten Daten ins Programm eintragen. Die Ameisen kamen mit einem zugewiesenen QR-Code in kleine Röhrchen in den Kühlschrank – und wenn die Sammelbox voll war, ins Museum.
Das Beproben war viel zeitaufwendiger als das schnelle Melden per Handy. Daher wurde ich ab diesem Zeitpunkt weniger produktiv. Die Spaziergänge mussten geplant werden, der Rucksack musste mit, und auch Sirius hat es Geduld abverlangt. Deshalb verlief dieser Teil vom Projekt nicht ganz so intensiv, wie ich es mir anfangs vorgestellt hatte.
Ich wurde auch gebeten, einige von anderen Personen gemeldete Haufen im Simmental zu überprüfen. Das brachte mich an schöne Orte, die ich noch nicht oder nicht besonders gut kannte. Irgendwann hiess es dann, man habe genug Daten gesammelt – nun müsse alles im Museum bestimmt und eingeordnet werden.
Wie das genau abläuft, kann man auf waldameisen.blog nachlesen.
Obwohl ich meist allein unterwegs war und nicht immer alle meine Fragen direkt stellen konnte, hat mich das Projekt für Ameisen sensibilisiert. Google hilft ja oft weiter, und so konnte ich mir einiges neues Wissen aneignen. Es lebe die Allgemeinbildung.
Zum Schluss muss ich noch schnell ‘plagieren’ (angeben 😉): Meine liebe Sommernachbarin hat mir oft Fotos von Haufen geschickt, die sie bei der Unkrautbekämpfung entdeckt hat. Fast immer konnte ich ihre Quizfragen dazu richtig beantworten. Ich verrate hier jetzt nicht warum.
Voor mij is het nu afgelopen, maar de afgelopen vier jaar heb ik als leek deelgenomen aan een citizen science project van het Natuur Historische Museum in Bern. In het begin moest je alleen de mierenhopen die je onderweg toevallig tegenkwam met de coördinaten en enkele gegevens melden, d.w.z. registeren bij INaturalist.
Ik vind het leuk om me in een onderwerp te verdiepen, het geeft het leven een beetje sjeu. Daarom begon ik gericht naar mierenhopen te zoeken. Zoeken is overdreven, als je er eenmaal op let blijk je elke drie meter je nek te breken over alweer een mierenhoop. Alleen al het hek om onze paarde wei, die moet je je dus niet valk voorstellen maar op een berghelling, was een ware mieren ghetto. Mieren bouwen hun hoop graag aan een steunende structuur op, dus al die paaltjes en de stapels van oude deels vermolmde hekpaaltjes zijn voor hen een mekka en het bouwen van enorme hopen een kolfje naar hun hand. Bovendien loopt het hek langs de bosrand en daar houden mieren ook van. Zo kon ik al snel een hoop hopen melden zonder gezocht te hebben.
Zoals dat nogal eens gaat bij mij ontwikkelde het geheel zich tot een lichte onschuldige obsessie en begon ik mijn hondewandelingen zo te plannen dat ik steeds nieuwe gebieden ontginnen kon. En meestal met succes, slechts een berghelling hier in de buurt was mierloos. Ik heb daar nog geen verklaring voor gevonden. Zo kwam het dat ik in het begin alleen met mij telefoon gewapend overal rondstruinde. Dit leverde me af en toe wantrouwige blikken van fanatieke hertengeweizoekers, ze vreesde voor concurrentie terwijl ik toch alleen mierenhopen zocht…
Op een dag belde Isabelle Trees, zij is biologe en co-leider van het project van Hannes Bauer en beheert de website. Ze wilde een blog schrijven over gemotiveerde melders en ik bleek erg ijverig geweest te zijn. We waren toen op de 1000 meldingen.
detail uit blog van Isabelle Trees
Dat motiveerde natuurlijk en ik ging vrolijk verder. In de ijver des gevechts vergat ik even dat we hier heel dicht bij de kantons grens zitten en er moesten een hele hoop van mij helaas Franstalige mierenhopen weer gewist worden, of iig uit het project geschrapt. (Ik geloof precies het leeuwendeel van die in haar blog genoemde wandeling met 68 hopen)
Op een gegeven moment, in de herfst, ik weet dat nog omdat ze me steeds weer op eetbare paddenstoelen wezen die ik tot nog toe niet heb durven eten… kwamen beide entomologen naar Chalberhöni en hebben mij geschoold in het beproeven en in kaart brengen van die uitverkoren hopen. Voorts werd er een speciaal programma op mijn laptop geïnstalleerd. Vanaf dat moment liep gewapend met een kompas, twee meetlatten, formulieren, buisjes met alcohol en een vergunning om mieren uit de natuur te mogen ontnemen door de omgeving. Er waren inmiddels zoveel meldingen binnen gekomen dat ze graag hulp van leken aannamen. Het doel was niet elke hoop te meten maar als het ware een soort profiel op te stellen. Zo trok ik er op uit om de mooiste, mijn lievelings en sowieso elke 50 (hoogte) meter een mierenhoop in kaart te brengen. Daarbij moest ik noteren en meten: de hoogte, de breedte, de windrichting in welke het nest uitliep, meters boven zeeniveau, exacte coördinaten, ligging in het terrein en minimaal drie foto’s bijvoegen. Een close-up van het nestmateriaal met mieren, een van de ligging en een van de hoop in zijn geheel. Bij de foto’s van de ligging kon ik me soms niet beheersen en liet nog even extra zien hoe mooi de omgeving was. Daarna moest ik 20 mieren ertoe bewegen op mijn stokje te klauteren waarna ik ze in de alcohol deed. ik mocht ze niet van mijn kleren verzamelen want die konden weleens langer meegelift zijn en niet per se van deze hoop... Thuis moesten dan de data in het programma ingevoerd en de mieren met een speciale QR-code in kleine buisjes met alcohol in de koelkast. Was de box vol (99 stuk) dan ging die naar het museum. Deze meet sessies namen veel meer tijd in beslag dan een beetje foto’s maken van mierenhopen. Hierdoor werd ik veel langzamer. Er most ook goed gepland worden en Sirius moest veel geduld opbrengen. Ik schoot dus niet meer zo goed op als ik gehoopt had.
Ik werd ook gevraagd een paar hopen te gaan testen in andere, ook wat afgelegen, gebieden, hierdoor kwam ik weer op plekken die ik niet of niet goed kende, wat altijd leuk is
Op een gegeven moment kwam de melding dat er genoeg verzameld was en dat de laatste naar het museum gebracht diende te worden. Wat daar nu verder met de mieren gebeurd is te lezen op https://waldameisen.blog
Hoewel ik meestal alleen onderweg was en geen gelegenheid tot vragen had heeft het project me toch alerter op mieren en hun leefwijze gemaakt. Googel helpt graag. Leve de algemene ontwikkeling!
Nu moet ik nog even opscheppen, mijn lieve zomerbuurvrouw stuurde me vaak foto’s van mierenhopen als ze die op hun alp tegenkwam bij de onkruidbestrijding en bijna altijd kon ik zeggen waar ze op dat moment bezig was…